"Restzettingseisen: haalbaar en betaalbaar?"

Terug naar het programma van het symposium.

Zo’n 130 belangstellenden waren op 27 april 2005 aanwezig bij het symposium “Restzettingseisen: haalbaar en betaalbaar?”. Het onderwerp staat kennelijk in de belangstelling. In de periode na oplevering van infrastructuur en nieuwe woonwijken worden de onderhoudskosten in hoge mate bepaald door de zettingen, en vooral de verschilzettingen, die na oplevering optreden. Daarom worden in contacten vaak strenge eisen aan deze restzettingen gesteld, maar deze verhogen de bouwkosten substantieel. De vraag is dus: hoe komen we tot restzettingseisen die reëel zijn in de zin dat de financiële en maatschappelijke overlast binnen de perken blijft en dat het allemaal ook nog betaalbaar blijft. Op het symposium gingen vier sprekers in op de problematiek; aan het eind volgde een geanimeerde discussie aan de hand van vier stellingen die de sprekers aan het eind van hun betogen hadden geponeerd. Het symposium vond plaats onder auspiciën van Delft Cluster, Fugro en KIVI-Geotechniek. De abstracts van de presentaties staan op de speciale symposiumpagina op Geonet. Binnenkort staan daar ook de sheets van de sprekers zodat u het achteraf nog eens kunt nalezen - of voor de eerste keer kunt lezen als u niet tot de gelukkige eerste 130 inschrijvers behoorde.

Arjan Grashuis van Rijkswaterstaat DWW opende het sprekerskwartet. Hij legde de nadruk op nieuwe contractvormen als middel om technologische vernieuwing te genereren. Daarbij signaleerde hij wel het belang van een integrale aanpak, bijvoorbeeld bij het gebruik van alternatieve materialen als eco-granulaat. Dat kan onverwachte, niet-geotechnische problemen geven als je daar later leidingen in wilt leggen. Zijn stelling dat innovatieve contractvormen innovatie bevorderen werd in de discussie niet door allen gedeeld: aannemers hebben een paar methoden op de plank liggen die ze coûte que coûte zullen aanbieden; de manier warop opdrachtgevers niet alleen het ontwerp maar ook de risico’s over de schutting gooien; waren twee van de tegenwerpingen. Dat alles beter is dan één voorgeschreven oplossing en dat de gemodifceerde stelling ‘innovatieve contractvormen bevorderen prijs/kwaliteit-optimalisatie’, daar kon men zich echter wel in vinden.

Meindert Van, GeoDelft, gaf een kosten/baten-analyse van verschillende varianten van zettingsarm en zettingsvrij ophogen. Naast de referentie ‘verticale drains’als standaardoplossing onderscheidde hij consolidatieversnellende maatregelen als vacuümconsolidatie, lichtgewicht oplossingen met bijvoorbeeld piepschuim, en de onderheide plaat. In grote lijnen nemen in deze volgorde de zettingen af, en ook de bouwtijd. Daarentegen nemen de kosten toe. Het product van bouwtijd en kosten is min of meer een constante. Wat preciezer gekeken blijkt de techniek met de meeste zetting dan finacieel gezien toch de goedkoopste. Maar eigenlijk zou je ook de filekosten mee moeten nemen die een gevolg zijn van het extra onderhoud. Om de boete aan de aannemer wegens het niet-behalen van de restzettingseis terug te laten vloeien naar de file-rijdende automobilist werd in de zaal het creatieve idee gelanceerd daarvoor de toekomstige tolpoortjes te gebruiken: In de file? Geld toe! Naast de stelling dat bij het minimalseren van life cycle costs dus de afweging van restzetting tegen bouwtijd centraal moet staan, riep Van ook op om ‘de bouwtijd terug te claimen van de politiek’.

Na de pauze bood CROW-directeur Iman Koster de CROW-publicatie ‘Betrouwbaarheid van zettingsprognoses’ aan dagvoorzitter Louis de Quelerij aan. Geheel in stijl van de geotechniek was dit niet het 1e of 2e exemplaar maar het ‘ongeveer 575e exemplaar, plus of min X’. De Quelerij benadrukte het belang van het boekje om risico’s transparant en daarmee onderhandelbaar te maken, en het belang voor het onderwijs.

Hein Jansen van Fugro was de derde spreker. Hij ging in op een aantal technische aspecten van de zettingsberekening zoals die in de CROW-publicatie aan de orde komen. Hij vond dat je eigenlijk in een samendrukkingsproef altijd een ontlaststap moet opnemen, benadrukte het belang van een goede schatting van de grensspanning (‘als je hem overschat gooi je er teveel zand op waardoor het nog meer zakt dan je gedacht had’), en benadrukte de noodzaak een isotachenmodel te gebruiken in plaats van de traditionele methode Koppejan als er sprake is van een ontlaststap - bij het weghalen van een voorbelasting of het eind van een vacuümconsolidate. In de discussie nadien werd voorgesteld Koppejan te redden door deze iets anders toe te passen (zie de discussie in Geotechniek 7 (2003) nr3, p26). Jansen vond dat je de nieuwste inzichten toch vooral moest toepassen; op een vraag van de dagvoorzitter hoeveel van de aanwezigen nu werkelijk het isotachenmodel toepassen bleek dat een minderheid. De zaal constateerde dat nog wel enig zendingswerk nodig was en dat het erg belangrijjk is dat er langdurige vervolgmetingen gedaan worden om experimentele informatie over het het langetermijngedrag te krijgen. Vrijwel altijd wordt het meten gestopt na oplevering.

De vierde en laatste spreker was Chris Dijkstra van Hydronamic/Boskalis over monitoring bij de uitvoering: de observational method, ‘want dat klinkt toch wel sjieker dan zakbaakfits’. Hij schetste de praktische problemen van zakbaken in een werk in uitvoering en memoreerde het altijd ontbreken van metingen vanaf het weghalen van de overhoogte (en de zakbaken) tot na het aanbrengen van het asfalt. De combinatie van een goed model - ook hij gaf de voorkeur aan isotachen - met de observaties uit de praktijk waren naar zijn mening het beste instrument voor risicobeheersing. Zijn eindstelling was dat de restzettingseisen beter afgestemd zouden moeten worden op de beperkingen vanuit de uitvoering om irreël verwachtingen te voorkomen. Dat leidde wel tot enige discussie tussen opdrachtgevers en aanemers in de zaal, waar nogal een conflictmodel uit naar voren kwam: De aannemer gaat gewoon aan het werk en als er na verloop van jaren blijkt dat niet aan de restzettingseis wordt voldaan dan wordt het wel aan de rechter voorgelegd wie er gelijk heeft, was een beetje het beeld. Van Staveren, GeoQ-specialist van GeoDelft, riep op om die weg niet op te gaan maar vanuit een gemeenschappelijk belang tot innovatie te komen, aangezien de techniek kennelijk nog niet ver genoeg is voor harde uitspraken.

Terug naar het programma van het symposium.