Geotechniek 2001, nr. 2

LET OP: Van de jaargangen tot 2007 zijn - op een paar uitzonderingen na - alleen de abstracts beschikbaar. Vanaf 2007 is van ieder artikel ook een .pdf beschikbaar.

Bouwput Interpolis Tilburg

P.H. Langhorst, Geotechniek nr. 2, 2001, pagina 7

Vaak wordt men bij ondergronds bouwen in stedelijke gebied geconfronteerd met belangrijke aspecten, zoals de aanwezigheid van bebouwing, beïnvloeding van de grondwaterstand en hinder van geluid en trillingen. Bij de uitbreiding van het kantoor van de verzekeringsmaatschappij Interpolis nv is sprake van een dergelijke situatie. De bouwputwand is gerealiseerd door een verankerde palenwand. Een droge bouwput is verkregen door het toepassen van onderwaterbeton met trekpalen. In september 1999 is gestart met de bouwput, de oplevering van de uitbreiding is vastgesteld in de zomer van 2002.

Praktijkproef openstaande diepwandsleuven ten behoeve van nieuwe Amsterdamse metrolijn - deel 1

J.C.M. de Wit, H.J. Lengkeek en M. de Kant, Geotechniek nr. 2, 2001, pagina 16

Op korte termijn zal worden begonnen met de uitvoering van de diepe stations voor de nieuwe metrolijn in Amsterdam. In verband met de zorg voor de historische bebouwing en een minimale overlast voor de omgeving tijdens de bouw wordt met name het gedeelte in de binnenstad gekenmerkt door de toepassing van speciale bouwtechnieken. De stations, 15-25 meter breed en 200-250 meter lang, worden gebouwd op zeer drukke locaties en op korte afstand van de historische bebouwing. Als onderdeel van het stationsontwerp is een praktijkproef uitgevoerd waarbij de invloed van het ontgraven van diepwandsleuven naar de omgeving is onderzocht. De resultaten van de proef worden onder andere gebruikt om een 3D-eindige elementenmodel te valideren. In deel 2 (Geotechniek 2001 nr.3, pagina 6) worden de numerieke modellerin alsmede de kalibratie en de validatie daarvan beschreven.

Wegbouwkunde en geotechniek: nog parallelle werelden, maar niet lang meer

C.R. van Haasteren, Geotechniek nr. 2, 2001, pagina 27

De geotechniek en de wegbouwkunde leven al lange tijd als parallelle werelden naast elkaar. De steeds strenger wordende eisen aan de beschikbaarheid van onze infrastructuur en nieuwe contractuele verhoudingen tussen opdrachtgevers en -nemers vragen om betere technische oplossingen, en nieuwe kennis en instrumenten. Een groot deel van die verbetering kan worden gevonden in een nauwere samenwerking tussen wegbouwkunde en de geotechniek. CROW draagt hier zijn steentje aan bij door zijn onderzoeksprogramma hierop af te stemmen en door samenwerking met CUR, Delft Cluster en KIvI.

Van No-Recess naar Si²

J.D. van Duijvenbode en H.L. Jansen, Geotechniek nr. 2, 2001, pagina 32

De No-Recess proeftuin in de Hoeksche Waard betrof een (demonstratie-)onderzoek naar niet conventionele funderingswijzen voor aardebanen voor rail- en weginfrastructuur. No-Recess staat voor: New Options for Rapid and Easy Construction of Embankments on Soft Soils. Inmiddels is er een definitieve evaluatie gemaakt van de No-Recess proeftuin. De volgende onderwerpen worden in het artikel belicht:

  • een protocol voor toepassing innovatieve technieken
  • restzettingen
  • verbeterde uitvoeringswijze
  • duurzaamheid en milieuregelgeving van gestabiliseerde grondkolommen en -wanden
  • verbeterde uitvoering en ontwerp van geotextiel ommantelde zandkolommen (GOZ)
  • buigstijfheid en draagkrachtberekening van AuGeo-palen
  • dynamische aspecten.

Mede door het succes van deze eerste innovatie-impuls heeft Rijkswaterstaat DWW samen met een aantal marktpartijen, onder het acroniem Si² (Stimulering innovatie infrastructuur), de vorm en inhoud bepaald voor de tweede innovatie-impuls.

Voorspelling van de opslingering van trillingen bij aardbevingen

Th. de Crook en B. Wassing, Geotechniek nr. 2, 2001, pagina 47

Sinds 1986 worden in de noordelijke provincies van Nederland regelmatig lichte, ondiepe aardbevingen waargenomen. Deze aardbevingen zijn vermoedelijk gerelateerd aan de gaswinning in dit gebied. De aardbevingen worden sinds 1995 geregistreerd door een netwerk van 11 boorgatseismometers van het KNMI. Elk boorgatstation bevat meerdere 3-componenten seismometers op regelmatige diepte-intervallen. Op de seismogrammen van stations waar ook seismometers aan het maaiveld geïnstalleerd zijn, is meestal een duidelijke versterking van het aardbevingssignaal in de ondiepe ondergrond waar te nemen. Deze opslingering resulteert in een grotere versnelling aan het oppervlak en speelt een belangrijke rol in de uiteindelijke schade die een aardbeving kan veroorzaken. Om inzicht te krijgen in het verschijnsel, is door het KNMI en TNO-NITG de opslingering van trillingen in de bovenste meters van de ondergrond gemodelleerd in het seismisch station Zuidlaarderveen.

Ontwerpen van constructies met geokunststoffen met PLAXIS

G.J. Wittenberg, Geotechniek nr. 2, 2001, pagina 59

Eindige-elementenprogramma's zoals PLAXIS zijn tegenwoordig voor het ontwerpproces een essentieel stuk gereedschap. Het zijn snelle en handige middelen bij de analyse van geotechnische constructies. Eén van de mogelijkheden is het modelleren van buigslappe constructie-elementen in grondconstructies zoals geokunststoffen. Het ontwerpen van geokunststoffen betreft in hoofdzaak de situaties waarin de geokunststof wordt gebruikt als grondwapening. Het toepassen van een geokunststof vergroot de sterkte van de totale grondconstructie, wat de macrostabiliteit verbetert Denk hierbij aan het vergroten van de stabiliteit van een talud, bijvoorbeeld bij meerdere ophoogslagen op slappe, samendrukbare grond en bij zeer steile ophogingen met meerdere geokunststoffen. De geokunststoffen dienen zo te worden geplaatst dat ze de potentiële bezwijkvlakken doorsnijden.

Extreme belasting van bouwwegen: geokunststoffen bieden uitkomst

W. Dokter, Geotechniek nr. 2, 2001, pagina 63

Voor wegen en bouwwegen onderscheiden we naast de gebruiksfase ook een bouwfase. In de bouwfase is de ondergrond nog niet geconsolideerd en rijdt het zware bouwverkeer over de vaak nog niet verdichte funderingslaag. Het aanbrengen van die eerste funderingslaag is dan ook een probleem bij het aanleggen van een weg op een slecht draagkrachtige ondergrond. Een oplossing kan zijn de funderingslaag te voorzien van een wapening. Deze wapening moet in staat zijn om de spanningen uit het funderingsmateriaal over te nemen, waarbij slechts zeer kleine vervormingen zijn toegestaan; er moet immers een asfaltlaag over worden aangebracht. Hiervoor zijn geokunststoffen zeer geschikt. Voor het ontwerpen van een funderingswapening bestaan twee methodes: de membraanwapening, met relatief veel vervorming, en de horizontale wapening, met relatief weinig vervorming.

Veiligheid van gewapende grondconstructies

E. Calle, Geotechniek nr. 2, 2001, pagina 66

Om niveauovergangen in het terrein te fixeren worden steeds vaker gewapende grondconstructies gebruikt. Als het bijvoorbeeld gaat om toepassingen in de wegenbouw, kunnen de gevolgen van het bezwijken van een kunstwerk zeer ingrijpend zijn. Het is dus van het grootste belang de veiligheid te waarborgen. Gewapende grondconstructies zijn geotechnische bouwconstructies en vallen derhalve onder de nationale regelgeving voor constructieve veiligheid. Bouwconstructies moeten voldoen aan algemene eisen voor de veiligheid tegen bezwijkingen. Deze zijn vastgelegd in de NEN 6700-normenserie, in termen van een vereiste betrouwbaarheidsindex die situatie-afhankelijk is. Zo'n index correspondeert eenduidig met een toelaatbaar geachte faalkans gedurende de geplande levensduur van de constructie. Het artikel beschrijft een analyse om na te gaan of met de partiële veiligheidsfactoren inderdaad de vereiste veiligheid wordt gerealiseerd.

Toepassing van het waterbalanssysteem bij de hoogtebewaking van zettingsgevoelige bouwwerken

M. Jakobs, H. Dekker en R. Otterbein, Geotechniek nr. 2, 2001, pagina 74

De plannen voor nieuwe bouwwerken en de aanpassing van bestaande gebouwen in steden worden steeds complexer. In veel gevallen voert men tijdens de bouw metingen uit om aan te tonen of te controleren dat kritische vervormingen niet overschreden worden. Bij de ondertunneling van het Centraal Station te Antwerpen is een geautomatiseerd waterbalanssysteem toegepast met druksensoren. Hiermee worden met een nauwkeurigheid van 0,3 mm en een meetfrequentie van 1 meting per 30 seconden de vertikale verplaatsingen op 83 meetpunten gevolgd.

De Noord/Zuidlijn: geotechnische risicoverdeling met het Geotechnisch Basis rapport

J. Herbschleb, M.Th. van Staveren en E.A.H. Teunissen, Geotechniek nr. 2, 2001, pagina 83

Voor het project Noord/Zuidlijn is een Geotechnisch Basis Rapport (GBR) opgesteld. Dit is een nieuw concept in Nederland, dat in de jaren '90 is ontwikkeld in de Verenigde Staten. Het betreft een methodiek om geotechnische risico's, als gevolg van afwijkende grondgesteldheid, transparant te maken en contractueel te verdelen. De risicoverdeling wordt expliciet gemaakt door de definitie van intervallen van geotechnische parameters en grondlagen. Hierbij is gebruik gemaakt van geostatistiek. Op basis van het Geotechnisch Basis Rapport kunnen heldere en éénduidige afspraken over de te hanteren geotechnische parameters worden gemaakt. Tevens biedt het Geotechnisch Basis Rapport de mogelijkheid om resultaten uit het zeer omvangrijke grondonderzoek op een inzichtelijke wijze te vertalen naar een contract met een aanbiedende partij. Deze transparantie over geotechnische informatie geeft naar verwachting een positieve bijdrage aan het project.

What's in a name?

P. Lubking, Geotechniek nr. 2, 2001, pagina 90

In Nederland zijn talrijke namen in omloop als grondsoortaanduiding. Door de veelheid aan beschrijvings- en classificatiesystemen en het grote aantal oude, traditionele namen, maar ook door slordig taalgebruik is meestal niet duidelijk wat het verband is tussen de namen en de samenstelling van een bepaalde grondsoort. Door hantering van de officiële classificatie NEN 5104 wordt in dat opzicht duidelijkheid geschapen waardoor misverstanden achterwege blijven. Het artikel geeft een definitie van een aantal in de geotechniek gebruikelijke benamingen en een 'vertaling' in termen van NEN 5104.

Jetgrouten naast een paalfundering, predicties en praktijkmetingen

D.C. van Zanten, S. Kay en A.E.C. van der Stoel, Geotechniek nr. 2, 2001, pagina 95

Voor verscheidene onderdelen van projecten in Nederland zijn jetgroutkolommen voorzien als beschermende constructie voor paalfunderingen. In hoeverre het maken van deze jetgroutkolommen invloed kan hebben op deze funderingen was echter onbekend. Door het uitvoeren van proefondervindelijk en theoretisch onderzoek is inzicht verkregen omtrent de haalbaarheid van het maken van jetgroutkolommen in de nabijheid van een paalfundering. De praktijkmetingen, de zogenaamde Praktijk Injectie Proef (PIP), zijn uitgevoerd voor de Noord/Zuidlijn in Amsterdam.

Praktijkwaarde consolidatiecoëfficiënt bepaald met Asakoa-Methode

C.J. Dijkstra en A.G. Joling, Geotechniek nr. 2, 2001, pagina 104

De fundatie van de Betuweroute, deeltracé Sliedrecht - Gorinchem, bestaat uit een zandlichaam op een dik, weinig draagkrachtig Holoceen pakket. De consolidatiesnelheid van het Holocene pakket is sterk van invloed op het te behalen ophoogtempo. De consolidatiesnelheid is afhankelijk van de consolidatiecoëfficiënt van het grondpakket. De grootte van de in de ontwerpberekeningen gehanteerde consolidatiecoëfficiënt is in het algemeen vrij onzeker, terwijl in de praktijk enigszins conservatief wordt ontworpen.
In dit project worden de zettingsmetingen geïnterpreteerd met behulp van de zogenaamde Asaoka-methode. Op deze manier wordt op een simpele manier een praktijkwaarde verkregen van de consolidatiecoëfficiënt, die kan worden gebruikt voor een nadere optimalisatie van het ontwerpen van nog uit te voeren objecten.