Korte  samenvatting  van de bijeenkomst  op 15 mei 2019 over De waarde van bijna verloren kennis

Georganiseerd door KIVIAfdeling Landgebruik en watermanagement

Programma:
15u00 tot 15u25 - Govert D. Geldof: Over complexiteit en het acteren aan de bron, de haarvaten.
15u25 tot 15u50 - Albert Corporaal: Spongiteit en stroomgebied
15u50 tot 16u10 - Pauze
16u10 tot 16u35 - Ronald Wentink: Druppel(sge)wijs
16u35 tot 17u00 - Chris Griffioen: Terug naar het “kleine”

Acteren aan de bron, in de haarvaten

door Govert D. Geldof

Vroeger waren we zo dom nog niet

Ik begin met een voorbeeld van waterbeheer vele jaren geleden. Het verhaal werd mij verteld op 27 november 2008, tijdens een waterconferentie in Mashhad (Iran). Een tolk van het ministerie zorgde voor de simultane vertaling. U vindt het terug op pagina 141 van mijn laatst verschenen boek.

“Meer dan drie millennia geleden is men in Perzië begonnen met de aanleg van qanaten. Dat zijn gemetselde ondergrondse kanalen, lopend vanaf bergketens richting rivier. Vanuit de qanaten werden de landerijen geïrrigeerd. Ze werden beheerd door de Buneh, een soort waterschap. Laten we zeggen: een irrigatieschap. De mannen van de Buneh onderhielden de qanaten en zorgden voor een eerlijke waterverdeling. Uiteraard vonden vele boeren dat ze te weinig water kregen. Toen reeds wist men dat als er een geschil is tussen twee partijen, er een derde partij benoemd moest worden. In dit geval was dat de lokale barbier. Deze vervulde een spilfunctie. De barbier schoor en knipte de mannen van de Buneh gratis en werd betaald uit een deel van de landbouwopbrengsten door de boeren. Zo ontstond er wederzijdse afhankelijkheid. Was men ontevreden over de mannen van de Buneh, dan groeiden hun baarden. Ze deden er alles aan dat te voorkomen. Tevens werden in de werkplaats van de barbier verhalen verteld. Uitwisseling van praktijkervaringen vond daar plaats. Bij de barbier hoorde je de laatste nieuwtjes. Het waterbeheer was hierdoor volledig maatschappelijk ingebed. Men wist dat het vakmanschap van mensen een wezenlijk onderdeel vormde van het systeem dat men aanstuurde. Het Perzische woord voor irrigatie is dan ook Ab Yari. Ab is water, Yari betekent samenwerking. Irrigatie was en is voor de Perzen watersamenwerking.”

Wie deze manier van werken nader bestudeert, ontdekt dat (1) de praktijk centraal stond en (2) er niet alleen naar water werd gekeken, maar ook naar de sociaal-maatschappelijke inbedding. Qanaten vormden een onderdeel van de Perzische cultuur. Wereldwijd tref je door de hele geschiedenis heen dit soort voorbeelden aan, bij de Romeinen, Inca’s en ook in Nederland. Ik woon zelf in de Tzummerpolder, een gebied dat reeds in de 10e eeuw een briljant watersysteem had met topopbrengsten voor boeren. Er was nauwelijks sprake van verziltingsschade en de bodem bleef gezond.

Steeds betere instrumenten

In de moderne tijd krijgen we steeds meer en betere instrumenten tot onze beschikking. Toen ik begon met werken deelden we nog met vier personen een PC. Rekenmodellen waren beperkt qua prestaties en kunstwerken – zoals stuwen, sluizen en gemalen – werden met de hand bediend. We gingen vaak het veld in om te kijken hoe watersystemen functioneerden, plaatsten onze eigen peilbuizen en spraken met boeren en veldmedewerkers. We probeerden te begrijpen hoe watersystemen in de praktijk functioneerden. Met spreadsheets berekenden we de consequenties van maatregelen. Geleidelijk werden de instrumenten geraffineerder, sneller, integraler en omvangrijker. We vulden onze dagen in toenemende mate achter een eigen PC. Het aantal vergaderingen nam toe.

Middel wordt doel

Op een gegeven moment zijn de instrumenten zo ingewikkeld geworden, dat het een doel op zich werd deze op goede wijze te hanteren. Om algoritmen te voeden moeten enorme hoeveelheden data worden verzameld en vanwege het grote aantal stakeholders bij waterprojecten is het nodig steeds vaker te overleggen. Hoe kun je dat allemaal nog matchen? Sluipenderwijs zijn we ons steeds meer gaan richten op dat wat meetbaar en modelleerbaar is – de hoofdstructuur van watersystemen – en zijn de watersystemen in de haarvaten uit beeld geraakt. Waterschappen stoten de kleine waterlopen af.

Klimaatverandering

In de studies naar de gevolgen van klimaatverandering wordt steeds duidelijker dat maatregelen aan de bron, in de haarvaten, het meest effectief zijn. Een gezonde bodem houdt meer water vast, kan veel water bergen en wie volledig de hydrologie van een slootje doorgrondt, kan wonderen verrichten. In stad en dorp voltrekt zich een spel rond woningen, in achtertuinen en perkjes, met een glansrol voor bewoners. Iedere vierkante meter is anders. De kennis om daar succesvol te acteren is nog steeds aanwezig, maar dreigt verloren te gaan. Voor velen is het kleinschalige niet interessant genoeg.

De uitdaging

Als het om kennis gaat, is het de uitdaging de wijsheid van ‘vroeger’ op te halen en te verbinden met de verworvenheden van de moderne tijd. Dat betekent dat we meer de complexe werkelijkheid moeten opzoeken en zo nu en dan het lef moeten hebben eenvoudige middelen toe te passen. Of ‘gewoon’ een waterbalans op te stellen aan de achterkant van de een sigarendoosje, voor zover die nog bestaan. Door begrip te hebben voor hoe men voorheen het water beheerde en dat te combineren met de technische mogelijkheden die we nu voorhanden hebben, neemt de kans toe dat we met wijsheid de klimaatveranderingen tegemoet treden.

Spongiteit en stroomgebied

door Albert Corporaal, Hasselt

Afgelopen decennia hebben we in ons land hydrologisch en hydraulisch heel veel aandacht geschonken aan het ons verdedigen tegen teveel aan water: we hebben de dijken als maar verhoogd omdat de verwachte hoogwaters als maar hoger werden, we vergroten de afvoercapaciteit van allerlei watergangen omdat uit bovenstroomse richting er als maar meer water afgevoerd moest worden, enz. Als een soort klap op de vuurpijl komt de piekafvoer verder onder druk als de heftigheid van de buien naar stellige verwachting af en toe zeer heftig wordt. Kortom, we moeten ons kennelijk als maar blijven verdedigen en technisch lijkt dat steeds te kunnen en zijn we in staan om de afvoer en hiermee samenhangende dreigingen het hoofd te kunnen bieden. Maar onderwijl lijkt de droogte en de kans op periodiek steeds heftiger droogte ook toe te nemen: we gaan steeds vaker en meer lijden aan watertekort, zowel in het groeiseizoen als in het winterhalfjaar. En per saldo wekt het toekomstbeeld van meer droogte en een nog snellere (en betere…..) afvoer een ‘unheimisch’ gevoel in de hand. Gelukkig onderkennen we, zeker in gebieden met overwegend vrije afstroming van water, dergelijke risico’s beter en betreffende waterschappen hanteren al geruime tijd een ‘trits aan maatregelen’ om gemelde risico’s beheersbaar te houden. In de hier bepleite zienwijze gaat de auteur nog een stap verder, iets dat hij voor het stroomgebied van de Vecht(e) in Overijssel en aanpalend Duitsland heeft uitgewerkt: in een boekje hierover wijst hij op de mogelijkheid om de spongiteit van het landschap te gaan benutten en hij stelt voor om de weerstand van het landschap in stelling te brengen. De stellingname is om de neerslag bovenstrooms vast te houden en pas na noodzaak maximaal vertraagd tot afvoer te laten komen. De volgende stap is om dan eerst – gelet op droogte – het water in voorraad te houden, en pas daarna te gaan bergen in meer benedenstroomse situaties, om het water pas in de laatste instantie af te laten voeren. De trits is ‘verlengd’ naar een kwintet. Dit kwintet aan maatregelen beoogt om onze omgeving hydrologisch én hydraulisch geschikt te maken voor de komende toekomst waarin droogte én wateroverlast aan de orde zijn. De eerste berekeningen inzake het Vechtstroomgebied laten zien dat deze nieuwe benadering zinvol is, duurzaam én betaalbaar. Ze vormt zelfs een alternatief voor allerlei benedenstroomse maatregelen, zoals de als maar voortgaande dijkverhogingen.

Het vergt naast allerlei technische voorzieningen en bijgesteld volgordelijk handelen (van trits naar kwintet) bij potentieel betrokkenen omdenken die socio-economisch nog ingebed moet worden. Het verlangt ook dat betrokkenen in het stroomgebied zich wederzijds verantwoordelijk voelen voor en betrokken voelen bij elkaar hydraulische en hydrologische problemen. Het vraagt om samenwerking, zowel nationaal als internationaal.

Van essentieel belang voor het welslagen is dat men steeds in de haarvaten van het systeem begint, dus ‘bovenin’ het stroomgebied, dus ook bovenin ieder deelstroomgebied. Bijvoorbeeld: we moeten voor de Vecht niet alleen denken aan maatregelen in ‘Münsterland’ die goed voor Nederland zijn, maar ook om in Zuidoost-Drenthe maatregelen te nemen opdat in de regio Coevorden-Vecht niet een piekbelasting gaat ontstaan in de Vecht: je moet niet gaan afwentelen, maar samen optrekken.

Hetzelfde geld in feite voor de zogenaamde ‘hoogwaterbestrijding’ in het Maas- en Rijnstelsel. Stop energie in de zijrivieren en hun kleinere stelsels, waarmee voorkomen kan worden dat er piekbelasting gaat optreden in het hoofdsysteem. Bovendien kan het bijdragen aan de grondwaterstand in tijden van watertekorten. Als maar accepteren dat de Rijn en Maas hun afvoer blijken te vergroten, werkt in de hand dat we ons nóg meer tegen waters moeten verdedigen, dus nóg meer de dijken moeten verhogen. En als vervelend neveneffect van de vergrootte afvoer is dat we periodiek, vooral bij neerslagtekort, steeds vaker en intensievere vaarproblemen krijgen: de leeglopende Rijn en Maas worden steeds vaker moeilijk en zelfs niet-bevaarbaar.

Druppel(sge)wijs van waterstromen terug naar de druppel

door Ronald Wentink

In de nieuwbouwwijk Colmschate in Deventer werd in 2004 bij opgravingen een huisplattegrond uit de 7e eeuw voor Christus aangetroffen. In die tijd zochten mensen een geschikte plek om te wonen en om aan voedsel te komen zodat ze konden overleven. Ze woonden daarom ook vaak ver uit elkaar om voldoende ruimte te hebben. De mens paste zich aan aan de omgeving. Geleidelijk aan kwam echter de verstedelijking op gang waarbij mensen veel dichter bij elkaar gingen wonen en de ruimte ging indelen naar verschillende functies.

De verstedelijking bracht nieuwe problemen met zich mee zoals het afstromende hemelwater van al het verharde oppervlak. Hiermee werd de natuurlijke waterbalans, waarbij in een onbebouwd gebied het meeste hemelwater infiltreert of verdampt, verstoord. Er ging steeds meer water snel afstromen wat leidde tot lokale wateroverlast, meer verdroging van de bodem en hogere temperaturen in het stedelijk gebied. Een mooi voorbeeld daarvan is het Romeinse Rijk in Italië. De Romeinen bedachten oplossingen als verhoogde stoepen langs de weg waarin afvalwater en regenwater werden afgevoerd. Via stapstenen konden voetgangers met droge voeten van de ene kant van de weg naar de andere. Ook vingen ze regenwater van daken op om dat ondermeer als drinkwater te gebruiken.

Anno nu zijn de problemen omvangrijker door de schaal van de steden in onze tijd en door de klimaatverandering. Om deze het hoofd te bieden moeten we de natuurlijke waterbalans weer herstellen, dus meer infiltratie en verdamping in het stedelijk gebied en minder afstroming. Ook moeten we zorgen voor tijdelijke buffers om het regenwater op te vangen. Door dit zo dicht mogelijk bij de bron, de vallende regendruppel, te doen wordt voorkomen dat er (onbeheersbare) grote waterstromen gaan ontstaan. We moeten dus in de haarvaten van het systeem aan het werk gaan. Dat gaat niet van de ene op de andere dag. Daarom zullen we nog een poos te maken krijgen met grote waterstromen die we de baas moeten blijven. De Romeinse oplossing van watervoerende wegen blijft een robuuste oplossing om waterschade in woningen en bedrijven te beperken of voorkomen. De trend van een vlakke plaat verharding van deur tot deur, zoals vaak in winkelstraten en winkelcentra wordt aangetroffen, helpt daarbij niet. We dreigen de lessen en ervaringen uit het verleden daarmee te vergeten. We zullen onze stad slim moeten gaan (her)inrichten als zich de kans voordoet. Dat kan zijn bij een rioolvervanging, een wegreconstructie of bij werkzaamheden van de nutsbedrijven. We moeten dus meeliften met andere ingrepen in de stad. Dan kunnen we voorzieningen aanleggen als waterdoorlatende verhardingen en/of waterbergende wegen, wadi’s, ondergrondse infiltratievoorzieningen, etc. Ook op het eigen terrein is winst te behalen. Door de tuin niet dicht te tegelen maar (deels) te vergroenen, wordt de hoeveelheid afstromend hemelwater beperkt en infiltratie bevorderd.

Maar misschien moeten we wel toe naar een hele andere structurele manier van inrichten van de stad. Minder verharding, meer groen. Of, waar verharding noodzakelijk is, deze te gebruiken om water onder te bufferen. Ook daken kunnen we meer als tweede maaiveld gaan gebruiken door deze te vergroenen en bijvoorbeeld als tuin te gebruiken of voor stadstuinbouw. Er komen steeds meer voorbeelden in Nederland van straten en wijken die klimaatadaptief worden ingericht. Deze zijn geen optelsom van alle technische eisen, maar meer gericht op het welzijn van de mens. Dat vergt aanpassing van ontwerpers en gebruikers van de openbare ruimte, maar ook van bewoners met betrekking tot hun eigen tuin. Een gezamenlijk opgave waar we allemaal beter van worden.

Terug naar het “kleine”

door CJH Griffioen        

Govert Geldof, Albert Corporaal en  Ronald Wentink hebben in hun presentaties aangegeven  dat de sleutel om tot een robuust  duurzaam watersysteem ligt bij de bron van het stroomgebied, bij de haarvaten van het systeem. De kennis en ervaring met dit “kleine” dreigt echter verloren te gaan.

Welke kennis en ervaring  is relevant om met het kleine om te gaan?

In de eerste  plaats is het noodzakelijk om kennis te hebben van  de  ontwerpuitgangspunten, tekortkomingen en het functioneren van het huidige systeem ( ervaringskennis) in de praktijk. Bijvoorbeeld voor het  zandgebied van Salland is in jaren 60 en 70 van de vorige eeuw  de waterhuishouding fors aangepakt. Er is toen gewerkt van groot (benedenstrooms) naar klein (bovenstrooms). Er is gewerkt met uniforme landbouwkundige normen gericht op een snelle  afvoer van het water in een maatgevende situatie. Het grondwater speelde nauwelijks of geen rol.

Na die tijd  is het vergroten en het versnellen van de afvoer op basis van het principe “u vraagt en wij draaien”  nog  tot ca. de jaren 90 doorgegaan. Dit gebeurde zonder heel veel nadenken  en weer op basis van normen. In die periode zijn er onderbemalingen en drainagesystemen  aangelegd en  zijn kleine sloten  weer verder vergroot. Daarnaast is door de grondeigenaren  de afvoer van water vanaf hun eigen grond versneld.

De gevolgen van de afvoerwerken werden al snel duidelijk. De wateroverlast in de benedenstroomse gelegen gebieden was  toegenomen en In het gehele gebied was sprake van verdroging van landbouw en natuurgebieden.

Deze problemen zijn opgelost door grootschalige  weer vaak benedenstrooms gelegen projecten (bouw gemalen, verhogen dijken, grootschalige bergingen, vergroten watergangen). Daarnaast zijn er  grootschalige  aanvoerplannen uitgevoerd en nam  de behoefte van beregening uit grond-  en oppervlakte water fors toe.

Uit het (gemeten verloop) van de grondwaterstanden blijkt dat de door de afvoerwerken de  maatgevende hoogwaterstand sterk is  gedaald. Maar ook de gemiddelde hoogste en laagste  peilen zijn  op een ongewenste manier gedaald.  Daarnaast is de  voor de natuur belangrijke dynamiek van het grondwaterverloop sterk afgenomen.

Ongewenste toename van  wateroverlast of verdroging is  dus voor het grootste deel veroorzaakt door de inrichting van het systeem. Met  het peilbeheer zijn de negatieve effecten van  de Inrichting van het systeem niet te compenseren.

Om het tij te keren is door de waterschappen en de toenmalige Dienst Landelijke Gebied In 1998  de Waternood  (Watersysteemgericht Normeren Ontwerpen en Dimensioneren) systematiek gelanceerd. De belangrijkste kenmerken van deze aanpak is dat er voor het ontwerp uitgegaan moet worden van de grondwaterwensen onder normale omstandigheden en doordat voor elk gebied de omstandigheden anders zijn is maatwerk noodzakelijk. In 2000 is het Rijk gekomen met de drietrapsstrategie: Vasthouden, Bergen, Afvoeren. De essentie hiervan is dat het water in natte tijden zoveel mogelijk bovenstrooms vastgehouden moet worden.

Samenvattend is te stellen dat de oplossing van de huidige problemen  met droogte en wateroverlast maar ook de gevolgen van klimaatverandering  voor een groot deel weg te nemen  en op te vangen zijn door een uitgekiende  inrichting van  de haarvaten van het systeem.   De kennis  en ervaring met  dit “kleine” is echter onvoldoende of dreigt te verdwijnen omdat:

het  “grote” interessanter wordt gevonden,

maatwerk lastig is,

de benodigde maatschappelijk samenwerking /afstemming lastig  is,

de samenhang van ecologie, hydraulica, hydrologie, landgebruik, landschap complex is,

de inbreng van ervaringskennis lastig is.

Naast de kennis en ervaring functioneren van het huidige systeem ontbreekt of verdwijnt  de kennis van :

Het opstellen  en  de interpretatie van waterbalansen  (neerslag, verdamping, afvoer, aanvoer, berging) over verschillende perioden(  10 jaar, jaar, droge periode, natte periode ).  Met name de  kennis van de invloed van de berging (in grond en oppervlakte water ) ontbreekt.

De  relatie tussen grondwater en oppervlakte water met o.a de kennis van.

De invloed van een peilwijziging ( hoe snel en hoe ver werkt het door)

Hoe groot is de weerstand tussen  het oppervlakte water en grondwater

Inzicht in de drainerende werking  van de waterloop en  het effect van wateraanvoer .

Kennis van de stroming van water door begroeide waterlopen en  het gebruik hiervan bij het ontwerp van de waterloop. Met name in de bovenlopen kan de begroeiing bijdragen aan het vasthouden (bergen)  van water en bijdragen aan de gewenste ecologie. Deze kennis is onontbeerlijk om de principes van Building with Nature toe te passen in de gewone sloten met een waterhuishoudkundige functie.

Kennis van mogelijkheden van het  bergen en vasthouden van het water op het land.

Hoe goed het ontwerp ook is, er is altijd een  situatie waarop het systeem niet ontworpen  is en het water op het land komt te staan. Het gaat dan om kennis van:

Waar komt het water te staan. Hoe stoomt het over het land. Hoe zorg  je ervoor dat elk gebied “ zijn eigen water” opvangt.