Evert Schut

Er zijn veel onderwerpen waarbij de input van ingenieurs bijdraagt aan het inhoudelijke debat. In deze columnreeks onderzoeken we een maatschappelijk vraagstuk waarbij het ingenieursperspectief wordt belicht door diverse gastschrijvers. De komende maanden gaan we met het thema “circulaire economie” aan de slag.


Column: Een bioloog tussen de ingenieurs

Dag Ingenieurs, mijn naam is Evert Schut en ik ben bioloog bij Rijkswaterstaat. Niet dat ik iets doe met plantjes in de berm of kreeften in de Oosterschelde of zo. Nee, ik ben van het duurzaam gebruik van materialen. Grondverzet, baggeren, kustsuppleties, asfalt, beton en staal. Met een hele mooie opdracht van ons bestuur: zorg dat RWS in 2030 circulair werkt. Dat doen we intussen met een heel team en in komende blogs zal ik ingaan op de vraag wat circulaire economie in de praktijk betekent voor de infra sector. Eerst wil ik graag uitleggen hoe een bioloog zich als vis in het water kan voelen tussen ingenieurs.

Dat was namelijk bepaald niet altijd zo. Ik kom uit een typisch ingenieurs nest. Mijn vader is ingenieur en twee van mijn 3 broers ook. Als tiener begin jaren ’70 (ja zo oud ben ik) zette ik mij daar tegen af. Ik luisterde naar Joni Mitchell: “they paved paradise and put up a parking lot” en “they took all the trees and put them in a tree museum”. De generatie van mijn vader was de boosdoener, mijn vader bouwde de fabrieken die de lucht en het water vervuilde. In de natuur was alles anders, en lekker tegendraads ging ik biologie studeren. 

Een echte bioloog ben ik nooit geworden: dagenlang met je knieën in de modder plantjes determineren. Nee, de theorie vond ik prachtig. En vooral het feit dat alles in de natuur circulair is. Of je het nu hebt over de biochemische processen die zich in een cel afspelen, de kringloop van nutriënten tussen plant en aarde, de complexe samenhang tussen energie en materiaalstromen in een ecosysteem of de grote materiaalstromen die bepalend zijn voor systeem aarde (zoals de koolstofcyclus): echt alles is circulair! En dat was nu net wat wij mensen niet deden. Het was niet zo vreemd dat ik als doctoraal student de milieukunde omarmde. Daar was ruimte om na te denken over een andere manier om de samenleving in te richten. Ik studeerde af op de vraag wat we met de organische fractie van ons huisvuil moesten. Voor mij was het vanzelfsprekend dat het niet om een afvalprobleem ging maar om de vraag hoe je de bodem vruchtbaar kan houden. Een paar jaar later was ik afdelingshoofd bij het jonge milieuadviesbureau Ecolyse en waren wij intensief betrokken bij de allereerste gemeenten die overschakelde op GFT inzameling. En nog een heleboel meer initiatieven om van afval weer grondstoffen te maken. Het werk had vaak een stevige technische component: inzamelwagens, containers, recycling technologie, secundaire grondstoffen, logistiek management, ICT, monitoringssystemen, etc. En ik vond dat leuk! Ik werd zelf een beetje amateur ingenieur. Bij DHV ontwerpen maken voor milieustations of de Wereldbank adviseren over hoe Bosnië na de oorlog hun afvalproblemen moesten oplossen. Dat ik daarna de route van afval naar grondstof bleef volgen was dan ook niet vreemd: van de BRBS (recycling industrie) naar Rijkswaterstaat (groot verbruiker van grondstoffen). En nu circulaire economie opeens een groot maatschappelijk thema aan het worden is voel ik mij helemaal als een biobased vis in technobased water.

Laat ons weten hoe je hierover denkt en laat je commentaar hieronder achter: